1. Het eliminatieproces levert abnormale resultaten op
1. Het stroomindicatielampje gaat niet branden. 1) AC 220V is niet correct aangesloten. 2) Het indicatielampje is kapot. Sluit het netsnoer aan en vervang het.
2. Het schildlampje brandt en er is geen RF-uitvoer. 1) Interne oververhitting, voorkomt stoomwerking. 2) Externe beveiliging is onderbroken. 3) De Q-component komt niet overeen met de driver, of de verbinding tussen de twee is niet te vertrouwen, waardoor overmatige interferentie ontstaat en de interne beveiligingseenheid in werking treedt. Verbeterde warmteverdeling. Controleer externe bescherming. Meet de staande golfverhouding
3. Het indicatielampje brandt, maar er is geen RF-uitvoer. 1) Lichtcontrolelamp is altijd beschikbaar. 2) Keuzeschakelaar RUN / T-aan / T-off in verkeerde stand. Controleer de signaalpuls van de lichtregeling. Zet de schakelaar in de juiste stand.
4. Verwarrende afbeeldingen en tekst creëren. De verlichting is verkeerd afgesteld. Reset de helderheid.
5. Het laservermogen dat kan worden afgevuurd is te laag. 1) Er is een probleem met de Q-schakelaarcomponent. 2) Het RF-uitgangsvermogen is te laag. Controleer de Q-schakelaar. Pas het RF-uitgangsvermogen aan.
6. Het maximale vermogen van de laserpuls is te laag. 1) Het gemiddelde laservermogen is erg laag. 2) Er is een probleem met de Q-schakelaar. Pas het licht aan. Controleer het Q-schakelelement.